Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Het [162]woord, dat de profeet Jeremia beval aan Seraja, den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, als hij [163]van Zedekia, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Seraja was een [164]vreemdzaam vorst. 162. Of, de zaak die, enz. 163. Of, vanwege. Het Hebreeuwse woord wordt somtijds genomen voor van, vanwege, uit, gelijk te zien is Gen.4:1, en Gen.44:4; Ex.9:29; Ezech.6:9; Micha 3:8, en in deze plaats. Anders, met Zedekia; maar zulks wordt nergens elders in de Schrift vermeld, en het schijnt niet wel gelooflijk dat Zedekia, gerebelleerd hebbende tegen den koning van Babel, zelf in persoon naar Babel zou hebben durven trekken, maar wel, dat hij door dezen vreedzamen vromen dienaar verzoening en vrede gezocht mag hebben te bemiddelen. 164. Hebreeuws, vorst der rust; dat is, een vroom, stil en vreedzaam man, wien Jeremia deze zaak heeft mogen vertrouwen, waarmede een ander te dien tijde den spot zou hebben gedreven, of zulks geweigerd hebben, als vol gevaar en zwarigheid zijnde. Anders: overste der rust des konings; dat is, overste- kamerling. Sommigen houden het voor een naam van zekeren omtrek, waarvan te zien is 1 Kron.2:52.